Dharma-onderwijs

Terug naar lezingen en artikelen

Sandokai

De Sandōkai is een geschrift dat in de kloosters en tempels van de Soto-Zentraditie in China en Japan, en nu ook in het Westen, regelmatig wordt gezongen. Het is geschreven door de Chinese Zenmeester Shih-t’ou Hsi-Ch’ien die leefde van 700 tot 790. In het Japans wordt deze zenmeester Sekitō Kisen genoemd.

De titel Sandōkai betekent ‘Het in elkaar opgaan van eenheid en verscheidenheid’. Zenmeester Sekitō schreef deze tekst om een aantal boeddhistische concepten uit te leggen aan een Chinees publiek dat toentertijd meer bekend was met het Taoïstisch dan met het boeddhisme. Het Taoïsme is, net zoals het boeddhisme, een religie zonder Godsconcept. Het centrale concept in het Taoïsme is de ‘Tao’, dat vertaald kan worden met ‘De Weg’ of ‘het Universele Principe’ of ‘Basisbeginsel’. Het is de hemelse Weg waarin alles zich ontwikkelt en staande houdt via de werking van twee aspecten die én tegengesteld zijn én complementair: Yin en Yang. Yin betekent duister en Yang licht. De Tao wordt gevolgd als deze twee tegenstellingen in evenwicht zijn. Deze twee aspecten werken in en door alles, van de dingen zelf tot aan de relaties die mensen met elkaar hebben. Wanneer Yin en Yang uit evenwicht raken ontstaat er wanorde in het land, raken relaties ontwricht en ontstaat er ziekte in het lichaam, e.d. In het Taoïsme wordt door Taoïstische meesters gestreefd naar dit perfecte evenwicht waardoor uiteindelijke onsterfelijkheid verkregen kan worden.

Het beeld van Yin en Yang als tegengestelde en complementaire aspecten die één geheel vormen is het meest bekend als een cirkel (de Tao; het geheel of eenheid) waarin de rechterhelft wit is en de linker helft zwart met in het witte gedeelte een kleine zwarte cirkel en in het zwarte gedeelte een kleine witte cirkel. Om het dynamisch aspect van dit evenwicht aan te geven slingert de grens tussen wit en zwart alsof het een verticale golf is.

Het Taoïstische China was een goede voedingsbodem waarin het boeddhisme zich kon vestigen omdat een aantal Taoïstische begrippen overeenkomsten vertoonden met die in het boeddhisme. De Tao kan gezien worden als het boeddhistisch Pad dat we gaan wanneer onze boeddhistische oefening en inzicht tot uitdrukking worden gebracht in ons dagelijks leven. Er ontstaat dan de natuurlijke harmonie tussen onszelf en de wereld waarin we leven. Lijden en onvrede komen tot een einde. De complementaire en tegengestelde aspecten van licht en duister in het Taoïsme zijn in het boeddhisme de wereld van vormen en de leegte die samen de ene werkelijkheid vormen die we met onze zintuigen ervaren.

Zoals Sekitō schrijft: 'Licht (vorm) en duisternis (leegte) werken als een paar, net als de twee voeten bij het lopen.'

Sekitō gebruik dit beeld van duister en licht ook om het belangrijke boeddhistische concept van onderlinge afhankelijkheid te verduidelijken. Dingen komen samen en vormen nieuwe bestaansvormen. Het een brengt het andere voort. Dus er is een contante beweging, een stroom, gaande waarin steeds weer nieuwe vormen ontstaan.
Ook wij zijn ieder één van die vormen die tijdelijk bestaan en weer nieuwe vormen voorbrengen. Niets in ons lichaam en onze geest en buiten onszelf blijft hetzelfde. Dus niets heeft een blijvende ‘kern’ of ziel dat buiten deze stroom van ontwikkeling staat. Daarmee zijn wij volledig deel van het geheel terwijl wij onze eigen plek in het geheel hebben.
Sekitō spreekt over de bron van de geest die gekend kan worden in het licht van gewaarzijn. Deze bron is de bron ook van alle verschijningsvormen. Die bron staat niet los van alle verschijningsvormen die eruit voortkomen zoals licht en donker niet los van elkaar staan. Alleen verschijningsvormen kennen zonder weet te hebben van de bron is slechts de helft van de eenheid van bestaan kennen. De boeddhistische oefening brengt ons tot een dieper inzicht van de bron dat continu leven geeft aan ons bestaan.

De tekst:

SANDŌKAI – EENHEID EN VERSCHEIDENHEID GAAN IN ELKAAR OP

Het wezen van Indiaas grote Wijze is vertrouwelijk van mens tot mens overgedragen van west naar oost.
Mensen zijn scherp en traag van begrip, maar de Weg kent geen onderscheid tussen meesters uit het Noorden of het Zuiden.

De bron van de geest kan gekend worden in het licht van gewaarzijn, en verspreidt zich onherkenbaar in alle verschijningsvormen.
Vasthouden aan wat voorbij gaat is dwaling, maar in de leegte van de dingen opgaan is nog geen verlichting.

Alle waarneembare dingen zijn wederzijds afhankelijk en onderling verweven, en staan toch in unieke eigenheid op zichzelf.
In samenkomen transformeren ze, anders behouden ze ieder hun eigen plek.

Zodra er vorm verschijnt – heb je variatie in beeld en materiaal; en is er geluid – dan is het fijn of onplezierig.
‘Duisternis’ is een woord voor waar verschillen er niet toe doen, in het licht van gewaarzijn kan helder worden onderscheiden.

De vier elementen van lichamelijk bestaan vallen steeds uiteen en komen voortdurend samen, net als een kind terugkeert naar zijn moeder.
Vuur verwarmt, wind beweegt, water maakt nat en aarde klontert samen.
Ogen zien vormen, oren horen geluiden, de neus ruikt geuren en de tong onderscheidt zure en zoute smaak.

Aldus verschijnt elk en iedere ervaring, net zoals bladeren ontspruiten – afhankelijk van de wortels.
Leegte en vorm delen dezelfde essentie, ‘spiritueel’ en ‘alledaags’, ‒ alles spreekt de Dharma.

In licht is er duisternis, maar zie de duisternis niet als strijdig aan het licht.
In duisternis is er licht, maar beschouw ook het licht niet als strijdig aan de duisternis.
Licht en duisternis werken als een paar, net als de twee voeten bij het lopen.

Alle dingen hebben van zichzelf grote waarde, en verhouden zich tot al het andere in hun functie en plaats.
Ze gaan samen met de bron, zoals een deksel op een doos past.

De bron stemt overeen met alle verschijningsvormen, zoals twee pijlen elkaar treffen in de lucht.
Wanneer je deze woorden hoort, begrijp waar naar ze wijzen, en maak ze niet tot eigen maatstaf.

Als je de Weg niet kent door direct zintuiglijk ervaren, hoe kan je dan weten waar het pad ligt om te lopen?
Voortgaand op de Weg laat ‘ver’ en ‘dichtbij’ vervagen, verwarring creëert de bergen en rivieren die je weg versperren.

Dit is mijn advies aan wie zoekt naar diepe waarheid: verspil geen tijd!

Toelichting op de tekst:
Sandōkai betekent ‘eenheid en verscheidenheid gaan in elkaar op’ of ‘eenheid en verscheidenheid complementeren elkaar’; ze maken beiden één geheel dat twee kanten heeft, als een munt met twee zijden. De ene kan niet zijn zonder dat de andere kant bestaat.

Nu, in antwoord op een verzoek van de patriarch, die het inzicht van zijn monniken wilde testen om zo te kunnen bepalen wie de na zijn dood de zesde patriarch zou kunnen worden, schreef de hoofdmonnik Shen-hsiu op een gangmuur (dit, omdat hij te bescheiden en te onzeker was zijn inzicht direct aan de patriarch te geven) het volgende vers:

Ons lichaam is de bodhi-boom,
En onze geest een omlijste spiegel .
Veeg hem te allen tijde zachtjes schoon,
Zodat hij geen stof zal dragen.

Toen Hui-neng dit vers hoorde wist hij dat het geen volledig inzicht verwoordde. Dus vroeg hij iemand zijn vers op de muur te schrijven:

Bodhi staat vrij van elke boom
En de spiegel vrij van elke lijst.
Aangezien alles leegte is waarop kan het stof dan neerdwarrelen.

Toen de patriarch dit las, besefte hij dat de ongeletterde lekenbroeder Hui-neng ‘de deur van verlichting was binnengegaan’ en waardig was hem op te volgen.

Hui-neng keerde toen terug naar het Zuiden waar hij de zesde patriarch werd. Zijn lijn wordt de school van de plotselinge verlichting genoemd omdat hij tot inzicht was gekomen niet via de zogenaamde langzame weg van de dagelijkse beoefening van het loslaten van alle hechting aan dat wat op 'de heldere spiegel' (de geest) landt, maar via een direct ‘zien/begrijpen’.
De hoofdmonnik Shen-hsiu werd uiteindelijk ook patriarch in het Noorden en zijn lijn wordt dan ook de school van de geleidelijke verlichting genoemd.

Sekitō maakt echter duidelijk dat deze tegenstellingen geen tegenstellingen zijn. Plotselinge en geleidelijke verlichting zijn beiden verlichting en geworteld in dezelfde Boeddhanatuur, in open kennend gewaarzijn. En dit open kennend gewaarzijn kent geen onderscheid, het eenvoudigweg is. Onze beoefening en de benodigde tijd zal van persoon tot persoon verschillen maar de verlichting is niet verschillend.

Dit is mijn advies aan wie zoekt naar diepe waarheid: verspil geen tijd!

* * * * *

 

Noten:
1) Vruchtbare leegte; De stille verlichting van zenmeester Hongzhi. Taigen Dan Leighton. 2002. Altamira-Becht.