Ceremonieel

Ananda Daioshõ

Andere benamingen:
Sanskriet = आनन्द, Ānanda, Pali = Ānanda, Tibetaans = ཀུན་དགའ་བོ་, Thais = พระอานนท์, Vietnamees = A-nan-đà, Traditioneel Chinees = 阿難陀 ,Vereenvoudigd Chinees = 阿难陀,Hanyu pinyin = Ānántuó, Japans = 阿難陀 / あなん、アーナンダ, Koreaans =아난다

Ananda

Ānanda was een van de belangrijkste leerlingen van Gautama Boeddha en werd bekend als de Beschermer van de Dharma. Ānanda (Pali) betekent ‘hij die vreugde, plezier of verheuging brengt’.

Ānanda was een neef van de Boeddha en zeer nauw met hem verbonden. Hij trad in het tweede jaar na Boeddha’s verlichting in de Orde en was gedurende de 25 laatste jaren van het leven van de Boeddha zijn persoonlijke assistent en vergezelde hem op zijn reizen. Een belangrijk onderdeel van zijn taak was het onthouden van de toespraken (of sutra’s) van de Boeddha. Veel toespraken van de Boeddha vinden ook plaats met Ānanda als toehoorder.

Kort voor het overlijden van Boeddha gaf hij een lofrede aan Ānanda en beschrijft hem als een vriendelijke man, die altijd klaarstond voor anderen en zonder zelfbelang handelde. Hij vertelde hem toen ook dat indien hij zou praktiseren, hij snel een volledig verlichte Arahant zou worden. Ananda zei van hemzelf dat gedurende de 25 jaar dat hij de Boeddha bediende als persoonlijk assistent, hij geen enkel moment van haat of aversie beleefde.

Ānanda werd snel nadat hij monnik werd een heilige (een Sotāpanna), maar het duurde tot na de dood van de Boeddha dat hij een volledig verlichte (Arahant) werd. Dit gebeurde kort voor de eerste boeddhistische raadsvergadering, in het jaar na het Parinibbana van de Boeddha. Hem werd medegedeeld dat alleen Arahants in die vergadering toegelaten werden, en maakte daarom een buitengewone inspanning om het Arahantschap op tijd te bereiken, wat hem ook gelukte.

Ānanda vroeg Makakashō, "mijn oudere Dharmabroer, wanneer de Wereldgeëerde de gouden brocate kesa overdroeg aan u, droeg hij toen nog iets anders over? "Makakashō riep uit, "Ānanda!" Toen Ānanda de roep erkende, zei Makakasho, "Hak de vlaggenmast om voor de tempelpoort!" en Ānanda ontwaakte in zijn ware zelf.

Tijdens de Eerste Raadsvergadering, kort na het overlijden van de Boeddha, werd Ānanda gevraagd alle toespraken van en verhalen over de Boeddha te reciteren, hetgeen later bekend werd als Sutta Pitaka.

Zijn vele taken, zijn zeer vriendelijke en medelevende natuur en bewondering voor de Boeddha als persoon stonden misschien ook wel een beetje in de weg voor hem om zelf snel verlichting te behalen en een einde aan het lijden (dūkkha) te maken. Ānanda werd als oude man ook ooit door de monnik Mahā Kassapa voor kind of jongeling uitgemaakt, omdat hij toen slechts een Sotāpanna was, en nog steeds innerlijke onvolkomenheden had.

"Alle richtingen zijn obscuur,
De leringen zijn mij niet duidelijk;
Met onze welwillende vriend weg,
Het lijkt alsof alles duisternis is.

Voor iemand wiens vriend is overleden,
Iemand wiens leraar voorgoed weg is,
Met aandacht voor het lichaam.

De oude zijn allemaal overleden;
Ik pas niet in het nieuwe.
En vandaag mijmer ik alleen
Als een vogel die op stok is gegaan."

maan boven heuvel

Bovenstaande treurige woorden werden uitgesproken door Ānanda in de Theragatha, de Gedichten van de Ouderen, en onthullen een zeer menselijke kant van een van de meest gevoelige karakters van de monnik.

Ānanda was de neef van de Boeddha en persoonlijke bediende en was altijd aan de kant van de meester te vinden gedurende de vele jaren van zwerven en onderwijzen. Zoals Ananda het verwoordde: “Vijfentwintig jaar lang diende ik de Heer met liefhebbende daden, liefhebbende woorden en liefdevolle gedachten – toen de Boeddha heen en weer liep, ijsbeerde ik achter me aan.”

Het is Ānanda die aan het eind van de dag zijn voeten waste, die zijn interviews arrangeerde en zijn eenzaamheid zo goed mogelijk beschermde en hem liefdevol verzorgde tijdens zijn laatste ziekte. Het is Ānanda die we ook bitter huilen bij het overlijden van de Boeddha, en zachtjes worden vermaand door de leraar van het zich niet hechten aan veranderende verschijnselen.

Na het definitieve heengaan van de Boeddha lijkt Ānanda enigszins slecht behandeld te zijn door sommige van de andere monniken, die jaloers waren op zijn hechte relatie met de meester. Gedichten als deze suggereren dat Ānanda een eenzame ouderdom heeft gepasseerd en nooit opgehouden heeft met rouwen om zijn geliefde leraar en vriend.

Het was op voorspraak van Ānanda dat de Orde van nonnen gesticht kon worden. Onder leiding van Mahāpa(d)jāpati, Boeddha’s stiefmoeder, werd de nonnenorde gevestigd.

In de Zen traditie wordt Ānanda beschouwd als tweede Indische patriarch. Hij wordt in het Zen vaak met Boeddha afgebeeld, samen met Mahākàsho, de eerste patriarch in de Zen traditie.