Dharma-onderwijs

Dōgen over de 37 voorwaarden die leiden naar verlichting (deel 2)

Maart/april 2013

Opmerkzaamheid van de geest.
De instructie van de Boeddha met betrekking tot de derde van de vier grondslagen van aandachtig bewustzijn, 'opmerkzaamheid van de geest', was om opmerkzaam te zijn van de staat van de geest. Opmerkzaam zijn of er bijvoorbeeld verlangen is, of haat, of verwarring. Of de geest geconcentreerd is of afgeleid, of gespannen of ontspannen. Of het bevrijd is of niet. Dus de Boeddha leerde dat opmerkzaamheid van de geest een eenvoudige, onbevooroordeelde opmerkzaamheid is waarmee we naar de aanwezige staat van de geest kijken. Het is eenvoudigweg gade slaan van de verschillende staten van de geest.

Opmerkzaamheid van de geest gaat ook een stap verder. Zo kunnen we observeren hoe een staat van geest begint met misschien een emotie, of een gedachte of herinnering, hoe die staat van geest vervolgens even blijft omdat het ondersteunt wordt met verdere gedachten, en hoe het tenslotte weer verandert in een andere staat omdat de gedachten en bijbehorende emoties veranderen. We kunnen observeren hoe het vastpakken van onze gedachten een bepaalde staat van geest doet ontstaan en hoe het loslaten van onze gedachten onze staat van geest doet veranderen. Dit gade slaan doet ons inzicht vergroten in hoe elke staat van geest steeds weer opnieuw gecreëerd wordt en hoe de geest zelf onbestendig is.

Dōgen gaat in zijn analyse van deze voorwaarde verder in op de onbestendigheid van de geest. Hij zegt:

‘ “Over de ‘opmerkzaamheid dat de geest onbestendig is’ zei de oude Boeddha Daikan Enō (de zesde Chinese Stamhouder van de Sōtō-Zentraditie): “Onbestendigheid is de Boeddhanatuur”. Onbestendigheid heeft vele interpretaties maar ze kunnen allen worden teruggebracht tot het feit dat het de Boeddhanatuur is. De grote meester Yoka Shingaku zei, “Alle dingen zijn onbestendig, alles is leeg – dit is de Tathāgatha’s Grote en Perfecte Verlichting.” Opmerkzaamheid van de onbestendigheid van de geest is de Tathāgatha’s Grote en Perfecte Verlichting. Met andere woorden de grote en perfecte verlichte Tathāgatha. Als de geest deze opmerkzaamheid niet heeft dan vervalt het in subjectiviteit. Als er geest is, dan moet er ook deze opmerkzaamheid zijn.”

Daikan Eno
Daikan Eno

Laten we deze tekst van Dōgen wat verder bestuderen. Volgens Daikan Enō is onbestendigheid de Boeddhanatuur. Sinds de tijd van de Boeddha werd de Boeddhanatuur gezien als iets dat blijvends en onveranderlijks is in elk mens maar dat tot ontwikkeling gebracht moet worden om Boeddha te worden. Maar Daikan Enō zegt dat onbestendigheid zelf de Boeddhanatuur is. En wij als mensen zijn natuurlijk ook onbestendig – we worden geboren en we sterven – en daardoor zijn we Boeddhanatuur. Dōgen benadrukt meerdere malen in de Shōbōgenzō dat we geen Boeddhanatuur hebben maar dat we het zijn. Het hebben van Boeddhanatuur zou een dualistisch denkbeeld zijn die aanleiding zou geven tot dualistische vragen zoals de beroemde koan: “Heeft een hond Boeddhanatuur?”

Zenmeester Yoka Shingaku zei dat alle dingen onbestendig en leeg zijn– “dit is de Tathāgatha’s Grote en Perfecte Verlichting”. Het woord Tathāgatha is een woord uit het Pali en het Sanskriet en wordt meestal vertaald met "hij/zij die aldus gekomen is." (tathā-ata) en "hij/zij die aldus gegaan is." (tathā-āgata). Hiermee wordt bedoeld dat de Tathagata voorbij het komen en gaan is – voorbij alle onbestendigheid. Je kan het woord Tathāgatha ook begrijpen als ‘zuiver gewaarzijn’ en dus ‘dat wat altijd is, wat niet verandert, niet komt en niet gaat’. Yoka Shingaku zegt dus dat de leegte en onbestendigheid van alle dingen de Grote Verlichting is van zuiver gewaarzijn.

Al eerder hebben we gezien dat alles dat in het gewaarzijn verschijnt, gemaakt is uit de ‘substantie’ van het gewaarzijn, net als de golven zijn gemaakt uit het water van de zee waarin ze voorkomen. Dus de onbestendigheid van de golf is onlosmakelijk verbonden met de altijd aanwezige zee. De golf zelf is leeg van eigenheid en het ontleent zijn tijdelijkheid van bestaan aan de tijdloze aanwezigheid van de zee. Zo is het ook met elk van onze gewaarwordingen – of dat nu een gedachte is, of een emotie, een lichamelijke of zintuiglijke gewaarwording; ze verkrijgen hun korte bestaan door dat wat niet komt en gaat en niet verandert: zuiver gewaarzijn, de Tathāgatha.

En Dōgen gaat verder met: “Opmerkzaamheid van de onbestendigheid van de geest is de Tathāgatha’s Grote en Perfecte Verlichting. Met andere woorden de Grote en Perfecte Verlichte Tathāgatha.” Dōgen doet hier iets heel moois. Net zoals hij in zijn commentaar op de opmerkzaamheid van het lichaam, het lichaam gelijkstelt met het gehele universum, zo zegt hij hier dat ‘de opmerkzaamheid van de onbestendigheid van de geest’ zelf de verlichte Tathāgatha is, het verlichte gewaarzijn. Weer drukt hij ons op het hart dat we niet oefenen om verlichting te vinden maar dat het oefenen zelf de werking van verlichting is, van onze ware natuur, ons ware zelf. Daarvan bewust te worden is verlichting realiseren. En net zoals het niet de golf is die zijn eenheid met de zee realiseert, maar de zee die zich één weet met elke golf, zo weet de Tathāgatha, tijdloos zuiver gewaarzijn, zich één met de Boeddhanatuur, de onbestendigheid, van al het bestaan.

Dōgen eindigt dan met: “Als de Geest deze opmerkzaamheid niet heeft dan vervalt het in subjectiviteit. Als er Geest is dan moet er ook deze opmerkzaamheid zijn.” Als de opmerkzaamheid er niet is, vervallen we in dualiteit waarin we onszelf als afgescheiden zien van wat ervaren wordt. De geest ziet zichzelf dan als subject en dat wat wordt waargenomen – of dat nu een ding is, een geluid, een gedachte of een emotie – als object. Als resultaat voelen we onszelf en de relatie die we hebben met de wereld als gefragmenteerd. ”We vergeten wie we werkelijk zijn.” zoals Willigis Jäger¹ het beschrijft.

Voorkomen van toekomstig kwaad
Na de vier grondslagen van aandachtig bewustzijn volgen de vier vormen van inspanning. Dōgen herdefinieert deze vier als volgt:

1. Het voorkomen dat toekomstig kwaad zal ontstaan.
2. Het tot een eind brengen van bestaand kwaad.
3. Het verdienstelijk zijn en handelen.
4. Het laten toenemen van het goede dat nu bestaat.

Hij schrijft over het voorkomen dat toekomstig kwaad zal ontstaan het volgende:

“‘Kwaad’ heeft geen exacte definitie; door bepaalde invloeden en omstandigheden vinden kwade handelingen plaats. Maar desalniettemin moeten we proberen om te voorkomen dat kwaad ontstaat. In de leer van de niet-boeddhisten is er het concept van een ‘ik’ dat onveranderlijk in de tijd bestaat, maar zo’n idee kan je in de leer van de Boeddha niet vinden.

Waar bestaat het kwaad als het nog niet heeft plaatsgevonden?
Het idee dat er kwaad bestaat in de toekomst, is een idee van hen die niet boeddhistisch zijn. Dit idee sluit namelijk de wet van oorzaak en gevolg uit. Zelfs het idee van toekomstig kwaad in het heden, is nog altijd geen deel van de Boeddhistische leer. Deze wijze van denken is niet meer dan verwarring omtrent de drie aspecten van tijd. En wanneer we verward zijn omtrent de drie aspecten van tijd, zijn we verward over de Boeddhadharma; en als we verward zijn over de Boeddhadharma zijn we ook verward over de ware vorm van de werkelijkheid; en als we verward zijn over de ware vorm van de werkelijkheid zijn we verward over het feit dat alleen ‘een Boeddha de dharma overdraagt aan een Boeddha’. Dus zeg niet dat de toekomst in de toekomst het heden zal worden.

En verder moeten we ons afvragen: “Wat is toekomstig kwaad”? Wie kent het al of heeft het al gezien?””

Bodhidharma
Bodhidharma

Wat Dōgen ons hier duidelijk probeert te maken is dat denken in termen van nu en later, of nu en vroeger, dualistisch is en er is geen dualisme in de Boeddha’s leer. Er is nooit iets dat buiten dit hier en nu staat. De toekomst is een idee, een gedachte, een mentaal beeld: het verleden is een idee, een gedachte. En die gedachten en beelden worden alleen maar in dit nu ervaren.

Verder is er in de Boeddha’s leer geen concept van een ‘ik’ dat voortdurend door de tijd heen bestaat. Ook het ‘ik’ is altijd een ervaring in het heden. Dus er is geen ‘ik’ die in de 'toekomst' kwaad zal doen. Daarom vraagt Dōgen waar het kwaad bestaat als het nog niet heeft plaatsgevonden? In het boeddhisme bestaat er geen duivel die ons in de toekomst zal verleiden tot kwaad. Kwaad vind plaats door de wet van oorzaak en gevolg, door bepaalde invloeden en omstandigheden. Kwaad vindt alleen maar plaats in de gedachten en emoties die we hier en nu hebben. De kwade handeling vindt alleen maar nu plaats. Als we daar niet over verward zijn, beseffen we dat alles alleen maar nu is. Dit beseffen van de eeuwigheid van dit nu, - eeuwigheid niet als eeuwigdurend maar als tijdloosheid - is de overdracht van de dharma van Boeddha tot Boeddha. Alles is Boeddha, wij zijn Boeddha; het ontvangen zonder weerstand van dit aanwezig moment is de overdracht van de leer van het gehele bestaan aan jou. Dit zonder weerstand ontvangen van het Nu is liefde. Waar is in deze liefde het toekomstig kwaad? Alleen in onze verwarring. Als we dit begrijpen kunnen we onze angst voor de toekomst loslaten.

Wat is “Het verdienstelijk zijn en handelen.”? Dōgen schrijft:

“Het is het realiseren van ons oorspronkelijk gezicht dat bestond voordat onze ouders werden geboren. In het realiseren verschijnt het ware gezicht van menselijke wezens vanuit het grenzeloos verleden; het is het inzicht dat vooraf ging aan elke Boeddha”.

Voor Dōgen is verdienstelijk zijn en handelen niet alleen een kwestie van leven vanuit liefdevolle vriendelijkheid en het verrichten van goede daden, alhoewel hij ook dat in andere teksten als belangrijk beschouwd. Voor hem is het vooral het realiseren van onze ware natuur want door dit inzicht worden we Boeddha en wordt alle kwaad tot een einde gebracht. Ons oorspronkelijk gezicht is dat wat niet komt en gaat; al het verleden, het heden en de toekomst verschijnen er tegelijkertijd in, altijd nu, altijd daar waar we zijn en ook die plek waar we zijn verschijnt er in. En zelf is vrij van elk objectief kenmerk, van tijd en plaats.

En dan als laatste: “Het laten toenemen van het goede dat nu bestaat”. Dōgen schrijft:

“Het laten toenemen van het goede dat nu bestaat moet niet verward worden met het verdienstelijk zijn en handelen, want het zegt hier ‘toenemen’. Nadat Shakyamuni Boeddha verlicht werd door het zien van de ochtendster, begon Hij anderen te onderrichten over wat Hij gezien had, en hielp Hij hen om de verlichte visie te krijgen. Zenmeester Baso oefende dertig jaar lang om zijn verwarring tot een eind te brengen en het ontbrak hem nooit aan rijst en zout [m.a.w. over de vele jaren namen zijn verdiensten toe]. Omdat we het goede bevorderen, is het goede al aan het plaatsvinden.”

Boeddhamed

Dit tijdloze Nu krijgt steeds weer nieuwe vorm door de wet van oorzaak en gevolg. Elk Nu bevat een uitnodiging om te antwoorden op de roep van elk nieuw moment. Dat antwoord geven heeft eindeloos veel vormen, van het anderen helpen tot aan het in stilte en afzondering mediteren. Als het antwoord de intentie om het goede te doen in zich draagt, is het goede al aan het plaatsvinden.

Inzet en toewijding
Er zijn een paar voorwaarden die meerdere malen genoemd worden; het zijn bijvoorbeeld ‘inspanning’, ‘vertrouwen’ en ‘onderzoek’. Dōgen schrijft over inspanning en toewijding in de vier middelen om tot juist inzicht te komen het volgende:

“Inzet en toewijding is een stap voorbij de top van een honderd voet hoge paal. Waar is de top van de honderd voet hoge paal? Als er geen vooruitgang is, kan ook niets gewonnen worden (inzicht). In die ene stap brengen we onszelf dichter bij verlichting. Wanneer we onze inzet en toewijding laten toenemen omvatten ze het gehele universum en vervolgens verschijnt ware inzet en toewijding.”

Dōgen refereert hier in zijn commentaar aan een kōan (dit is een kort verhaal waarin een spirituele vraag wordt beschreven). Deze kōan komt uit een klassieke kōanbundel die ‘de deurloze deur’ wordt genoemd. Het gaat als volgt:

Meester Shih-shuang vroeg, “Hoe zet je een stap voorbij de top van een honderd voet hoge paal?” Een andere oude meester gaf hierop als commentaar, “Ook al is diegene die op de top van een honderd voet hoge paal zit de weg van verlichting ingegaan, zijn verlichting is nog altijd niet authentiek. Hij moet nog een stap verder zetten om zijn hele lichaam in alle tien windrichtingen te openbaren.“

Wanneer is er genoeg inzet en toewijding? Het boeddhisme roept ons op om ons best te doen maar wanneer doen we ons best? Waar leggen we de grenzen, waar onze limieten? Is de top van de honderd voet hoge paal de limiet waartoe we bereid zijn of durven we een stap verder te gaan, voorbij elke houvast, voorbij elke zekerheid? Zolang we vasthouden aan en ons vereenzelvigen met ons lichaam en onze geest, en met name met de behoeften die ons lichaam en geest hebben aan bijvoorbeeld veiligheid en zekerheid, zitten we misschien op de weg van verlichting maar onze verlichting is nog niet authentiek. Deze authenticiteit kan alleen maar gevonden worden in het loslaten; dit loslaten zelf is verlichting, is inzicht. In het loslaten van lichaam en geest, ervaren we het gehele universum als ons lichaam en verschijnt ware inzet en toewijding vanzelf want het universum zelf is inzet en toewijding. De zon, de sterren, bomen, planten, alle dingen om ons heen, ze zijn allemaal de belichaming van complete inzet en toewijding aan het zijn van wat ze zijn. En daarin bestaat geen twijfel. Alleen wij, denkende wezens, twijfelen en houden vast aan allerlei herinneringen en gedachten, aan gevoelens van angst of verdriet, aan dit lichaam, aan valse zekerheden. En groot is steeds weer onze ontsteltenis als steeds opnieuw weer blijkt dat alles vergankelijk is. Durven we één stap verder te gaan, één stap voorbij alles waaraan we ons vasthouden?

In de vijf spirituele vermogens beschrijft Dōgen inspanning en toewijding als volgt:

Meditatie in de zendo van het klooster Throssel Hole in Engeland

“Inzet en toewijding is shikantaza, het vastberaden en het met heel je hart doen van zazen (Zenmeditatie). Dit betekent dat als we willen stoppen of resten, we dat niet doen. Stop niet dat wat door moet gaan. Dit vermogen overstijgt inzet en verzaking en is niet gelimiteerd tot speciale tijden.”

Meditatie is voor Dōgen niet alleen maar zitmeditatie. Het is voor hem ook het bewust en met aandacht leven. En dat bewust leven doen we met toewijding, vastberaden en met heel ons hart. We stoppen niet met die meditatie wanneer we er geen zin meer in hebben of moe worden. Misschien is het dan goed om te stoppen met het zitten maar het stoppen van het aandachtig bewust zijn van wat is, of het vegen van de spiegel van gewaarzijn zoals Zenmeester Shen-hsiu² het uitdrukte, dat doen we niet. Wanneer we ons zo aan de beoefening kunnen geven, denken we na verloop van tijd over meditatie niet meer in termen van inzet en verzaking, en is het zeker niet iets dat beperkt blijft tot speciale tijden zoals een half uurtje in de avond.

Over de kracht van inzet en toewijding zegt Dōgen het volgende:

“De kracht van inzet en toewijding is het onderwijzen van anderen met woorden wanneer we niet kunnen onderwijzen met handelingen en het onderwijzen met handelingen wanneer we niet kunnen onderwijzen met woorden. Daarom hoeven we niet te handelen wanneer we de juiste woorden hebben, en wanneer we de juiste handelingen kunnen doen, hoeven we geen toelichting te geven. Kracht komt van kracht - dit is de kracht van inzet en toewijding.”

Soms zijn we een leraar voor anderen, soms zijn we een leerling van anderen. Soms kunnen we met woorden anderen helpen; soms is een handeling zonder woorden het meest behulpzaam. Soms hebben we geen juiste woorden en geen intuïtief gevoel om te handelen. Dan zijn we leerling en staan we open voor het onderricht dat de situatie ons geeft. Het één is niet beter dan het andere. Kracht komt van kracht – van weten wanneer leraar te zijn en wanneer leerling. Ben stil en zit, loop en leef vanuit die kracht.

Vertrouwen
Vertrouwen is een belangrijk basiselement van de boeddhistische beoefening. Zonder vertrouwen in de verlichting van de Boeddha, de waarheid en juistheid van de boeddhistische leer, de Dharma, en in ons eigen vermogen om het Pad van de Boeddha te gaan, is er geen basis van waaruit we de beoefening kunnen doen. De Boeddha zei o.a. het volgende over vertrouwen in de beoefening:

Vertrouwen is het zaad, beoefening de regen,
en wijsheid is mijn juk en ploeg.
Bescheidenheid is de disselboom,
Geest de drijfriem,
Oplettendheid is mijn ploegschaar en prikstok.

De oudste boeddhistische teksten sporen ons aan om mentale kwaliteiten zoals vertrouwen, wijsheid, bescheidenheid e.d. te ontwikkelen om de Boeddhanatuur in ons tot ontwikkeling te brengen. Met andere woorden, we hebben een pad te gaan. Dōgen benadrukt in zijn teksten vaak de andere kant, die van geen-pad. Alles wat nodig is, is al aanwezig. Alles is Boeddhanatuur, dus alle mentale kwaliteiten zijn al perfect maar moeten wel verwerkelijkt worden. Dat verwerkelijken gebeurt niet ergens in de toekomst maar nu, in dit moment.

Zo schrijft Dōgen over vertrouwen als een van de vijf spirituele vermogens:

“We moeten weten dat ‘vertrouwen’ niet afhangt van jezelf noch van anderen. Het kan niet door jezelf worden gecreëerd, noch kan het anderen opgedrongen worden. Het is de verborgen overdracht van het Oosten en het Westen omdat het niet ontwikkelt kan worden eenvoudigweg op basis van je eigen ideeën en overtuigingen. Vertrouwen is het vertrouwen van heel het lichaam en de geest. Boeddhaschap draagt zeker vrucht in jezelf en anderen. Als dit niet zo is, kan vertrouwen nooit verwerkelijkt worden. Daarom wordt gezegd: “De boeddhistische Dharma is als de Grote Oceaan die we alleen binnen kunnen gaan door vertrouwen”. Waar vertrouwen bestaat, worden de Boeddha’s en Stamhouders verwerkelijkt.”.

We moeten weten dat ‘vertrouwen’ niet afhangt van jezelf noch van anderen. Het kan niet door jezelf worden gecreëerd, noch kan het anderen opgedrongen worden”. Wat is vertrouwen? Ontwikkelen wij het zelf? En zo ja, bij wat beginnen we dan? Bij geen vertrouwen? En wat is dat – ‘geen vertrouwen’? Geven anderen ons ‘vertrouwen’? Als we dat denken, wat is dat vertrouwen dat ons door anderen wordt gegeven? Het onderzoeken van die vragen kan verduidelijken dat vertrouwen er is als we alle belemmeringen van vertrouwen loslaten. Voor Dōgen is vertrouwen al aanwezig én er is de verwerkelijking van vertrouwen óf geen verwerkelijking van vertrouwen. Hij stelt hier vertrouwen gelijk aan inzicht, aan verlichting zelf. Daarom stelt hij in de Shōbōgenzō steeds weer opnieuw dat het beoefenen van meditatie de verwerkelijking is van verlichting en dus de verwerkelijking van vertrouwen.

“Het is de verborgen overdracht van het Oosten en het Westen..”. Eigenlijk van alle richtingen want die verborgen overdracht is het vertrouwen en de verlichting van het gehele bestaan. Zoals Dōgen al eerder schreef, alles is Boeddhanatuur en alles leert ons over Boeddhanatuur. Vasthouden aan onze eigen ideeën en overtuigingen zijn de hindernissen in het verwerkelijken van onze verlichting. Vertrouwen is daarom het vertrouwen van heel het lichaam en de geest, ons hele zijn. Je kan niet half vertrouwen, of alleen met de geest maar niet met je lichaam. Of met je lichaam en niet met je geest. Je geeft je totaal, of niet. Boeddhaschap draagt zeker vrucht want vertrouwen draagt zeker vrucht. Het transformeert ons leven. Alle hindernissen en al het lijden lossen op in vertrouwen.

“Daarom wordt gezegd: ‘De boeddhistische Dharma is als de Grote Oceaan die we alleen binnen kunnen gaan door vertrouwen’. Waar vertrouwen bestaat, worden de Boeddha’s en Stamhouders verwerkelijkt.” De boeddhistische Dharma kunnen we ons alleen volledig eigen maken als we Boeddha zijn. Zolang we ons Boeddhaschap nog niet verwerkelijkt hebben, staan we er buiten. Hier beschrijft Dōgen het boeddhistische Pad als Geen-Pad. Zolang we het Pad zien als iets dat ons naar Boeddhaschap zal brengen, zullen we er altijd net buiten staan. Wanneer we het Pad zien als een continue verwerkelijking van ons Boeddha-zijn, is heel het bestaan de boeddhistische Dharma. Interessant is in dit verband het artikel ‘eindeloos oefenen’ van eerw. meester Daishin.

De kracht van vertrouwen
Dōgen zegt over de kracht van vertrouwen (als deel van de vijf krachten):

“De ‘kracht van vertrouwen’ is de kracht die ontwikkelt is uit het beoefenen van vertrouwen en die kracht stelt ons in staat om al onze verkeerde overtuigingen op te breken. Vanaf onze geboorte tot de dag dat we sterven is de kracht van vertrouwen de meest essentiële kracht in ons leven. Die kracht is het vermogen om ‘zeven keer naar beneden te gaan maar acht keer naar boven’. Daarin is de kracht van vertrouwen als zuiver water of een smetteloze parel. De overdracht van de leer en de kesa wordt volbracht door vertrouwen – gedaan door Boeddha’s en Stamhouders.”

15446067089_e72005dfd1_o

De kracht van vertrouwen is de meest essentiële kracht in ons leven. Die kracht is het vermogen om ‘zeven keer naar beneden te gaan maar acht keer naar boven’. Hoe vaak we ook kopje onder gaan in ons leven, door de kracht van vertrouwen komen we altijd weer boven. Die kracht komt voort uit het verwerkelijken van vertrouwen van moment tot moment. Die kracht is als zuiver water, zacht maar sterk, en schittert als een smetteloze parel want hij is vrij van elke bezoedeling door egocentrisch denken en handelen.

De overdracht van de leer en de kesa (het boeddhistisch monastiek gewaad maar heeft hier ook de symbolische betekenis van de waarheid waarin een Boeddha gekleed is) wordt volbracht door vertrouwen – gedaan door Boeddha’s en Stamhouders. Wanneer vertrouwen er is, zijn wij een Boeddha en Stamhouder en vindt de overdracht van de waarheid van ‘Dit – zoals het is’³ tussen ons en heel het bestaan plaats. Dit gebeurt niet een of twee keer, maar is een continue overdracht tussen ons en het geheel waarvan we deel van uitmaken. Onze verlichting is de verlichting van heel het bestaan.

*    *    *    *    *

Origineel: De teksten van Dōgen in dit artikel komen uit Shōbōgenzō, The Eye and Treasury of the True Law, Translated by Kōsen Nishiyama, 1975.
Vertaling: eerw. Baldwin Schreurs

Dit artikel is gebaseerd op lezingen die zijn gegeven tijdens een aantal avondmeditaties op de dinsdag in maart en april 2013.

werd in 1990 in het Zenklooster Throssel Hole Buddhist Abbey in Noord-Engeland tot boeddhistische monnik gewijd en ontving vijf jaar later de Dharmatransmissie van zijn meester, eerw. meester Daishin Morgan, abt van het klooster. In 1998 werd hij een Dharmaleraar van de Orde en in oktober 2017 tot Zenmeester benoemd. Sinds begin januari 2005 woont en werkt hij in De Dharmatoevlucht